LOP-memorandum 2024

Sinds 2002 zijn er, verspreid over Vlaanderen, een 70-tal LOP’s, gecoördineerd door AGODI. In een LOP, lokaal overlegplatform, vergaderen vertegenwoordigers van alle scholen in een gemeente of regio met hun partners, CLB’s, oudervertegenwoordigers en lokale onderwijs- en welzijnsactoren, om te werken aan gelijke onderwijskansen voor alle leerlingen. Doel is uitsluiting, segregatie en discriminatie te vermijden en sociale cohesie te bevorderen. Door hun plaatselijke inbedding en hun schakelfunctie tussen onderwijs- en welzijnspartners vormen de LOP’s een onmisbaar element in het onderwijsbeleid.

In een steeds diverser wordende samenleving met 8,5 % kinderen in Vlaanderen die leven in maatschappelijke deprivatie zijn de LOP’s meer dan ooit nodig. Werken aan kleuterparticipatie en ouderbetrokkenheid, voorkomen dat te veel jongeren ongekwalificeerd en vroegtijdig de school verlaten, bruggen bouwen tussen scholen, buurten en organisaties, scholen en leerkrachten ondersteunen in het openstaan voor en omgaan met steeds meer diverse populaties, een beleid afspreken rond onbetaalde schoolfacturen en gericht op het wegwerken van onderwijsdrempels gerelateerd aan armoede, het verminderen van spijbelen en uitsluitingen, zorgen dat elk kind en elke jongere een plaats vindt op school… zijn stuk voor stuk uitdagingen waarrond lokale samenwerking op LOP-niveau bestaat en versterkt kan worden.

Het is duidelijk dat de lokale context waarin een LOP actief is: grotere steden of daarbuiten, hoge capaciteitsdruk, sterk uitgebouwd middenveld, intensieve samenwerking met lokaal bestuur en lokaal flankerend onderwijsbeleid,… de lokale werking en de specifieke noden sterk bepalen. Dit memorandum wil daarom een oproep zijn om binnen een breed maar duidelijk juridisch kader en met een degelijke centrale ondersteuning maximaal ruimte te geven aan het lokaal overleg voor de lokale invulling van de decretale verwachtingen.

In dit memorandum lijsten de LOP-voorzitters een aantal knelpunten en suggesties op om de LOP- werking nog effectiever en efficiënter te maken in het realiseren van hun decretale opdracht, met name werken aan gelijke onderwijskansen voor elk kind.

1. Recht op onderwijs

Elk kind heeft recht op onderwijs. Het is een Universeel Recht van de Mens (artikel 26) en een Kinderrecht (artikel 28), verankerd in onze Grondwet (artikel 24). Voor alle kinderen op het grondgebied geldt ook de leerplicht. Op dit moment is dit recht op onderwijs echter niet langer gegarandeerd. Het is onaanvaardbaar dat sommige kinderen niet in een school terechtkunnen. Als samenleving moeten we er alles aan doen om dit te vermijden.

2. Inschrijvingsrecht

AGODI moet de LOP’s beter ondersteunen bij het digitaal aanmelden. De opvolging van aanmeldingen, inschrijvingen, vrije plaatsen en wachtlijsten moet verder geoptimaliseerd worden zodat scholen zo snel mogelijk weten wie elders is ingeschreven en ouders en kinderen snel weten waar ze nog terecht kunnen.

LOP’s mogen niet te veel tijd verliezen aan techniciteiten zodat ze zich met hun kerntaak kunnen bezighouden: werken aan gelijke onderwijskansen. Momenteel bestaan er verschillende aanmeldsystemen naast elkaar, waardoor dubbele aanmeldingen voorkomen. Onderlinge communicatie tussen de verschillende systemen, in afwachting van één centraal aanmeldingssysteem voor heel het Nederlandstalig onderwijs (in Vlaanderen en Brussel), kan helpen. Een koppeling van het aanmeldingssysteem met Discimus is noodzakelijk, omdat het de administratieve last voor de scholen vermindert. Het systeem moet dermate geoperationaliseerd worden dat alle afgeleide documenten erin geïntegreerd worden. De keuze voor één aanmeldingssysteem mag pas gebeuren als dit systeem zijn degelijkheid en gebruiksvriendelijkheid bewezen heeft. Let wel, zo een eengemaakt aanmeldsysteem hoeft niet te verhinderen dat er in de toekomst nog lokaal keuzes gemaakt kunnen worden wat betreft de ordeningscriteria, ook in functie van een evenredige verdeling kansrijk/kansarm.

Wat de tijdslijn betreft moet er ook in het basisonderwijs één inschrijvingsperiode komen voor alle scholen, ongeacht of ze met een aanmeldingssysteem werken, zoals dat nu de regel is in het secundair onderwijs. Zo wordt de procedure voor iedereen veel eenvoudiger en overzichtelijker, in het bijzonder voor ouders die aan de rand van een LOP-gebied wonen.

Ook het buitengewoon onderwijs heeft op beide niveaus nood aan een centraal aanmeld- en inschrijvingssysteem dat financieel ondersteund wordt door de Vlaamse overheid. Dat hangt uiteraard samen met een hoognodige herziening van het inschrijvingsrecht voor het buitengewoon onderwijs. Capaciteit moet er bepaald kunnen worden op basis van de pedagogische eenheid. Leerlingen die in een eerder schooljaar geen plaats vonden in het buitengewoon onderwijs moeten voorrang krijgen, evenals leerlingen die uit het BuBaO doorstromen naar het BuSo. Het ordeningscriterium ‘afstand tot de woonplaats’ moet ook voor het BuSO meegenomen worden omwille van het leerlingenvervoer. Zowel voor basis- als voor secundair onderwijs moet er samenwerking komen met andere beleidsdomeinen, bv. voor kinderen voor wie residentiële opvang noodzakelijk is (MFC-werking). Bij de ontwikkeling van regelgeving voor buitengewoon onderwijs moet de mogelijkheid tot campusvoorrang blijven bestaan.

Aangemelde kinderen die geen toewijzing kregen door het aanmeldplatform mogen niet onder de radar verdwijnen en moeten opgevolgd worden. Ook andere leerlingen zonder school (hogere leerjaren, verhuizers, definitief uitgesloten leerlingen) moeten opgevolgd worden.

We vragen ook om een performante controle op de naleving van het inschrijvingsrecht. De invoering van het principe dat scholen bij een digitale aanmeldprocedure enkel leerlingen mogen weigeren om redenen van capaciteit, was al een stap in de goede richting. Toch worden er de facto nog steeds kinderen om andere redenen geweigerd en zonder afgifte van een weigeringsattest, bv. wanneer ouders een kind met een beperking in een school voor gewoon onderwijs willen inschrijven waar nog plaats is. We vragen een centraal meldpunt waar men dat kan melden. Die ouders zijn immers vaak niet geneigd om bemiddeling te vragen of naar de Commissie Leerlingenrechten te stappen, omdat ze het vertrouwen in die school toch al kwijt zijn. Maar ze willen die onterechte weigering wel ergens kunnen melden, zodat de bevoegde instanties de school daarop kunnen aanspreken.

3. Capaciteit

Ondanks de investeringen in capaciteitsuitbreiding in de voorbije jaren zijn er nog steeds regio’s waar het aanbod aan (Nederlandstalig) onderwijs onvoldoende groot is om aan de vraag te kunnen voldoen. Enkel door volgehouden investeringsinspanningen kan in de nodige capaciteit voorzien worden. Dat is de eerste voorwaarde om volwaardige en gelijke onderwijskansen voor iedereen te verzekeren.

Het kan niet zijn dat een school na een capaciteitsuitbreiding een jaar moet wachten op bijkomend personeel en extra werkingsmiddelen. Scholen die een significante capaciteitsuitbreiding deden, verdienen een hertelling van de leerlingen op 1 oktober.

Het schrijnend tekort in de B-stroom (1B, 2B en de hogere jaren in de arbeidsmarktgerichte finaliteit) moet prioriteit krijgen, net als de tekorten in OKAN en het buitengewoon onderwijs (basis en secundair). Doorgedreven netoverschrijdend overleg rond programmaties is noodzakelijk om het probleem goed in kaart te brengen en aan te pakken.

4. Financiële drempels

In geen enkel geval mogen schoolkosten de keuze voor een school of studierichting belemmeren. In de praktijk stellen we echter vast dat zulke drempels wel degelijk bestaan. Sommige gezinnen hebben grote moeite met het betalen van de schoolkosten voor hun kinderen.

Vanuit hun decretale opdracht om afspraken te maken ‘met het oog op het vermijden van uitsluiting en discriminatie’ hebben verschillende LOP’s een werking uitgebouwd rond onbetaalde schoolfacturen. Het zou goed zijn om in de regelgeving de LOP’s een expliciete opdracht te geven om afspraken te maken rond het wegwerken van onderwijsdrempels die samenhangen met armoede. Dit gebeurt uiteraard best in samenspraak met de lokale overheid zodat afspraken binnen het LOP en het flankerend lokaal onderwijsbeleid goed op elkaar afgestemd worden.

Het baanbrekend werk van organisaties die basis- en secundaire scholen begeleiden in het zoeken naar goede oplossingen voor onbetaalde schoolfacturen en het voeren van een kostenbewust schoolbeleid verdient het om gesubsidieerd te worden Uiteraard moet er voor de oplopende schoolkosten op alle onderwijsniveaus een structurele oplossing gevonden worden.

5. Flankerende lokale maatregelen in de strijd tegen kans- en generatiearmoede

Niet alleen financiële, maar ook psychosociale problemen kunnen gezinnen en kinderen zwaar belasten. Het is daarom cruciaal om inzicht te verwerven in de factoren die een invloed hebben op de schoolloopbaan van deze kinderen en hiervoor flankerende maatregelen te nemen. Het voorkomen van onderwijsachterstand en vroegtijdige schooluitval vraagt zowel ingrepen ten aanzien van individuele kinderen als op structureel niveau. De LOP’s hebben hierin een belangrijke opdracht samen met het lokaal flankerend onderwijsbeleid.

5.1 Samenwerking tussen onderwijs en jeugdwelzijnswerk

Kinderen met psychosociale problemen zijn gebaat bij een goede structurele samenwerking tussen scholen en het jeugdwelzijnswerk. In de uitbouw van structurele lokale samenwerking tussen scholen en jeugdwelzijnswerk kan het LOP een ondersteunende rol vervullen, bijvoorbeeld door overleg te faciliteren en voor de nodige informatiedoorstroming te zorgen. Voor individuele cases is een centrale rol weggelegd voor de CLB’s die de nodige financiële middelen moeten krijgen om de juiste maatregelen te treffen.

5.2 Samenwerking LOP/lokaal bestuur voor verhogen kleuterparticipatie

Werken aan gelijke onderwijskansen moet zo vroeg mogelijk beginnen. Daarom is inzetten op kleuterparticipatie in heel Vlaanderen met een warme overgang tussen thuis/kinderopvang en school cruciaal. Het beleid mag er niet van uitgaan dat een verdere vervroeging van de leerplicht zal volstaan om de laatste percenten kleuters die niet ingeschreven zijn of ingeschreven kleuters die onvoldoende aanwezig zijn, effectief op de schoolbanken te krijgen.

Hoe vroeger en hoe intensiever kleuters participeren aan het kleuteronderwijs, hoe hoger de maatschappelijke winst. Het LOP is de plaats bij uitstek om enerzijds te sensibiliseren over het belang van voldoende aanwezigheid in de kleuterklas en anderzijds de cijfers jaarlijks op te volgen en samen met het lokaal bestuur, de scholen en lokale welzijnspartners acties te ontwikkelen om de kleuterparticipatie te verhogen.

Gezien zowel het opleidingsniveau van de moeder als de thuistaal een duidelijke invloed hebben op het niveau van kleuterparticipatie is het belangrijk om hier rekening mee te houden. Taallessen Nederlands voor ouders in de school van hun kind en andere initiatieven die deze ouders toelaten de school als een veilige en zorgzame plek voor hun kleuter te ervaren en hun betrokkenheid erbij te verhogen, moeten aangemoedigd worden.

5.3 Flankerend onderwijsbeleid in het basis en secundair onderwijs

Een sterk flankerend lokaal onderwijsbeleid in het basis en secundair onderwijs kan uit verschillende maatregelen bestaan: sensibilisering van leerkrachten rond de problematiek van kansarmoede, het inzetten van extra personeel in klassen met grote diversiteit of complexe problemen, het inzetten van brugfiguren of schoolopbouwwerk. Scholen en ouders én gezinnen onderling verbinden is nodig. Zeker bij kwetsbare groepen neemt dat het wantrouwen weg. Vlaanderen moet dit aanmoedigen en initiatieven van lokale besturen en middenveldorganisaties financieel ondersteunen.

6. Werken aan uitsluitingen en vermijden van schooluitval

De jaarlijkse rapporten van AGODI over definitieve uitsluitingen en vroegtijdige schooluitval (ongekwalificeerd schoolverlaten) leveren bijkomende indicaties van sociale ongelijkheid. Vanuit CLB- hoek komt het signaal dat schorsingen en definitieve uitsluitingen ook in het basisonderwijs in opmars zijn.

Op dit moment is de expliciete opdracht van LOP’s inzake dit thema uiterst beperkt, nl. met scholen SO komen tot afspraken over criteria en procedures voor het weigeren van elders definitief uitgesloten leerlingen. Sommige LOP’s gaan hier nu al verder in. We vragen dat de expliciete opdracht van de LOP’s wordt uitgebreid door in de regelgeving op te nemen dat LOP’s basis- en secundair onderwijs ook als taak hebben om (eventueel in samenwerking met derden):

  1. de evolutie van definitieve uitsluitingen (en voor SO ook: vroegtijdige schooluitval) in hun werkingsgebied in kaart te brengen en te bespreken,
  2. te overleggen op welke wijze definitieve uitsluitingen vermeden kunnen worden en hierover afspraken te maken,
  3. acties op te zetten en uitwisseling van goede praktijken te bevorderen die vroegtijdige schooluitval helpen voorkomen. We denken in dit verband onder meer aan acties en afspraken rond huiswerkbegeleiding, inzet van spijbelambtenaren, werken met rolmodellen …

Aansluitend dient ook de eenzijdige focus van duaal leren op arbeidsrijpe en arbeidsbereide jongeren herbekeken te worden. Dat publiek is minder groot dan de jongeren die nu aanklampend begeleid worden in het deeltijds beroepssecundair onderwijs. Wat met de jongeren die onvoldoende arbeidsrijp of arbeidsbereid zijn en dreigen uit te vallen? Deze bezorgdheid ligt in lijn met het VLOR-advies, dat vraagt om niet te wachten tot grote aantallen jongeren uitvallen door de inkanteling van Leren en Werken in duaal leren, maar om nu een gepast flexibel opleidingstraject met begeleiding op maat te voorzien voor deze kwetsbare doelgroep.

7. Diversiteit omarmen

Voor veel kinderen is de school de enige plaats waar ze kennis kunnen maken met leeftijdsgenoten uit een andere klasse, een andere buurt, van een andere afkomst of gezinssamenstelling. Die ontmoetingen kunnen leerrijk en inspirerend zijn en helpen om van jongs af aan een bredere kijk op de wereld te ontwikkelen.

De afspraken die scholen in de schoot van het LOP over hun inschrijvingsbeleid maken en de instrumenten die de Vlaamse regelgeving hen daarbij ter beschikking stelt of oplegt, vormen een noodzakelijk sluitstuk in een reeks acties om deze doelstelling te realiseren. Dat sluitstuk dient wel voorafgegaan te worden door acties die ouders aanzetten hun opvattingen te verruimen over wat voor hun kind een goede school is. Deelname aan zulke acties geeft scholen de kans te tonen dat ze echt voor alle kinderen openstaan. Voor het basisonderwijs hebben projecten die ouders kennis laten maken met verschillende scholen in hun buurt hun nut bewezen. Voor het secundair onderwijs zouden aangepaste acties kunnen lonen om op vooroordelen gebaseerde, gesegregeerde schoolkeuzeprocessen te voorkomen. ‘Schoolkeuzeprocesverruimende kennismakingsacties’ verdienen aanmoediging. Dit soort acties zijn een noodzakelijke component binnen een ruimer lokaal diversiteitsbeleid.

8. Voor- en naschoolse opvang

Voor- en naschoolse opvang is vaak een belangrijke factor in de keuze van ouders voor een bepaalde school. Elke basisschool zou dergelijke opvang in of nabij de school moeten kunnen hebben. De volgende Vlaamse regering voorziet daarom in het decreet over buitenschoolse opvang best ook dat de lokale initiatiefnemers de lokale onderwijspartners betrekken bij de uitbouw van een netwerk voor buitenschoolse opvang.

9. Kinderen met specifieke onderwijsbehoeften

Een passend onderwijsaanbod voor leerlingen met bijzondere onderwijsnoden stelt specifieke vereisten op het vlak van infrastructuur, geschoold personeel en middelen. Zoals hoger aangegeven zijn er maatregelen nodig om flexibel en gericht bijkomende capaciteit te creëren in het buitengewoon onderwijs. Dit mag uiteraard niet ten koste gaan van het personeel en de middelen die ingezet worden voor inclusief onderwijs.

Inclusief onderwijs is voor veel kinderen een kwaliteitsvol aanbod op voorwaarde dat gepaste begeleiding wordt voorzien. Het is de ambitie van het leersteundecreet om ervoor te zorgen dat alle leerlingen zich optimaal kunnen ontwikkelen met een maximale leerwinst. Het decreet wil de onderwijskwaliteit verhogen, maar ook de werkbaarheid voor scholen en leerkrachten waarborgen. De LOP’s vragen om de impact van het decreet (permanent) te evalueren en het bij te sturen waar nodig.

Her en der verschijnen echt inclusieve campussen. Zulke initiatieven verdienen navolging. Mede in antwoord op de problematiek van het leerlingenvervoer is een masterplan voor het buitengewoon onderwijs nodig, dat onder meer leidt tot een betere geografische spreiding van vestigingen, waar mogelijk geïntegreerd in scholen voor regulier onderwijs, als stap naar meer inclusie. Kinderen met een beperking moeten daarbij recht krijgen op vervoersondersteuning op maat, ongeacht of ze naar een school voor gewoon of voor buitengewoon onderwijs gaan.

10. Registratie/monitoring van anderstalige nieuwkomers

Momenteel kunnen basisscholen alle anderstalige nieuwkomers (AN) registreren in Discimus, maar zolang het aantal AN niet voldoende is om extra lestijden te genereren, wordt niet geverifieerd of het wel om echte AN gaat conform de decretale definitie. Dat bemoeilijkt het voor LOP’s basisonderwijs om een correct overzicht te krijgen van de spreiding van AN over vestigingsplaatsen in hun werkingsgebied en om een degelijk toeleidingsbeleid uit te werken, wat één van hun decretale opdrachten is. Voor elke geregistreerde AN zou de AN-status geverifieerd moeten worden zodat duidelijk de spreiding van AN correct in kaart kan worden gebracht.

De LOP’s hebben tevens nood aan handvatten voor de opvolging van de gewezen anderstalige nieuwkomers.

11. Brussel

Voor het eerste leerjaar A in het Nederlandstalig Brussels SO moet er absolute voorrang gegeven worden aan leerlingen die een Nederlandstalig getuigschrift basisonderwijs hebben behaald. Voor het Nederlandstalige basisonderwijs in Brussel is het niet relevant het minimumpercentage Nederlandstalige kinderen dat voorrang krijgt te verhogen.

De campusvoorrang in het buitengewoon onderwijs dient te primeren op het behalen van de vooropgestelde percentages voor voorrang thuistaal Nederlands.

12. Statuut van de LOP-voorzitters en de LOP-werking

Om de onduidelijkheid over het precieze statuut van de LOP-voorzitters weg te werken is er nood aan een decretaal kader met betrekking tot de hoofdelijke verantwoordelijkheid van de voorzitters en hun juridische bescherming en ondersteuning. (We verwijzen naar het feit dat de Vlaamse Toezichtscommissie een aantal LOP-voorzitters ter verantwoording riep n.a.v. van een datalek in een digitaal aanmeldsysteem dat ze in hun LOP gebruiken) LOP-voorzitters moeten kunnen rekenen op een rechtszeker kader en juridische bescherming en ondersteuning vanuit de overheid die hen met hun opdracht belast.

13. Statuut van de LOP-deskundige

Elk LOP wordt ondersteund door een LOP-deskundige die centraal wordt aangestuurd vanuit AGODI. Ze vormen een wezenlijke schakel om het Vlaamse beleid te vertalen op lokaal niveau, problemen en knelpunten te signaleren en oplossingen en goede praktijkvoorbeelden aan te reiken. Ze zijn de ogen en oren van het Vlaamse onderwijsbeleid op het terrein.

Een opwaardering van het statuut van de LOP-deskundigen is nodig. De contractuele LOP-deskundigen moeten minimaal gelijkgeschakeld worden met een contractuele aanstelling binnen het VPS (Vlaams Personeelsstatuut). Ook een robuuste logistieke en administratieve ondersteuning van de LOP-werking door AGODI is essentieel.

14. Werkingsgebieden

Er moet nagedacht worden over het werkingsgebied van de huidige LOP’s. Ze werden destijds opgericht op basis van de toenmalige armoedecijfers. Ondertussen is er heel wat veranderd. Is het geen tijd om te komen tot een gebiedsdekkende LOP-werking voor heel de Vlaamse gemeenschap?

De gemandateerde LOPvoorzitters Johan Boucneau, Luc Claessens, Andy De Brabander, Magda de Meyer, Suzy Maes, Jos Vaesen, Petrus Van den Cruyce en Jean Pierre Verhaeghe